Beginnen met praten

Praten kun je niet opeens, dat leer je stap voor stap. Bij de meeste kinderen gaat het leren praten vanzelf. Soms is hier hulp bij nodig.

In ons werk met jonge kinderen en hun ouders werken we met het Hanen ouderprogramma. Samen kijken we hoe ouders en kind communiceren en zoeken we naar een ingang om de communicatie uit te breiden. Soms blijkt dat het gebruik van gebaren het kind kan helpen; deze kunnen wij aanbieden en aanleren.

Als de eerste woorden niet komen

Rond een leeftijd van 1,5 jaar krijgen ouders op het Consultatiebureau de vraag of hun kind 5 woorden kent. Als dit nog niet het geval is, is logopedie vaak het advies wat ouders krijgen.

Samen met de ouders kijken we naar de vroege taalontwikkeling van het kind: het brabbelen, het reageren op taal. Welke woorden begrijpt het kind? Welke woorden zegt het al?

De kinderen zijn nog heel jong, en de logopedie doen we samen met jou als ouder. Je krijgt tips en ideeën om thuis aan de slag te gaan. Bijvoorbeeld: geef zelf het voorbeeld door woorden te benoemen, herhaal de woorden vaak, geef je kind de ruimte om woorden te gaan gebruiken.

Als je kind geen zinnen gaat maken

Sommige kinderen blijven lang in losse woorden spreken. Zij hebben moeite om twee of meer woorden te combineren tot een zin. Dit oefenen we bij de logopedie met spelletjes. Thuis herhalen jij en je kind de dingen die we bij logopedie hebben gedaan. Wij bedenken samen welke zinnen thuis makkelijk te herhalen zijn. Op zo’n manier dat ze passen in jullie alledaagse leven.

Als je kind niet altijd begrijpt wat je zegt

Voor sommige kinderen is het begrijpen van taal moeilijk. Ze kennen weinig woorden of begrijpen zinnen en opdrachtjes niet goed. Samen met de ouders leren we de kinderen nieuwe woorden en begrippen. Je kunt hierbij denken aan woorden voor dingen of dieren, maar ook de kleuren (rood, geel, lichtblauw), voorzetsels (op, in, achter) en gevoelswoorden (lief, boos, mooi).

Ouders leren hoe ze hun kind kunnen helpen bij het begrijpen: door eerst de aandacht van het kind te ‘vangen’, door langzamer te praten en door in korte zinnen te spreken. Hierbij kunnen ook de bovengenoemde woordgebaren helpend zijn.